1. Bron
Voor de gedragscode uit 2014 klik hier en voor die uit 2020 klik hier.
2. Relevante bepaling
"3.5 Procesparticipatie
De initiatiefnemer is – veelal volgend op door de overheid gezette stappen in het ruimtelijke ordeningsproces – verantwoordelijk voor het betrekken van de omgeving in het hele projectproces (ontwikkeling, bouw en exploitatie). De ondertekenaars van deze gedragscode committeren zich aan het aangaan van een dialoog met de omgeving en leggen de onderdelen van deze dialoog vast in een participatieplan. In het participatieplan wordt concreet beschreven hoe deze procesparticipatie vorm krijgt. Het participatieplan behandelt in ieder geval de volgende punten:
• Reguliere afstemming en overleg met (direct) omwonenden, buurtverenigingen en dorpsraden, energiecoöperaties, natuur- en landschapsorganisaties; bijvoorbeeld door het (mede-)opzetten van een
klankbord- of adviesgroep van belanghebbenden;
• Het organiseren en faciliteren van discussie- en informatiebijeenkomsten met en voor de omgeving;
• Duidelijke communicatie over op welke momenten de omgeving betrokken wordt en met welke frequentie. De initiatiefnemer geeft in overleg met de vergunningverlenende overheid - in het participatieplan én gedurende het proces - steeds duidelijk aan welke mogelijkheden er (nog) zijn voor aanpassingen in de planvorming;
• Het inrichten van een goed en transparant systeem voor het behandelen van vragen en klachten, zowel tijdens de bouw als tijdens de exploitatie. Voor een aantal van bovenstaande acties geldt dat dit in overleg met bevoegd gezag tot stand moet komen. Daarnaast kan het voorkomen dat een gebied aan één of meerdere zaken geen behoefte heeft. Er is al veel ervaring opgedaan en opgetekend met name door de ondertekende partijen van deze gedragscode. Deze ervaring over opzet van het proces en het betrekken van belanghebbenden gebruiken we zoveel mogelijk. De formele ruimtelijke procedure is onderdeel van dit projectproces. Het bevoegd gezag is hier primair verantwoordelijk voor (zie ook 3.2). De initiatiefnemer dient parallel aan deze ruimtelijke procedure het participatieplan ter kennisname in bij het bevoegd gezag en speelt een actieve rol bij het verstrekken van informatie over het proces en over belangrijke inspraak- en beslismomenten.
De omgeving van een (toekomstig) windproject heeft in de praktijk vaak minder expertise over de ontwikkeling van windparken dan de initiatiefnemers. Dit kan het lastig maken om op een gelijkwaardige wijze met elkaar in overleg te gaan. Er zijn verschillende mogelijkheden om te zorgen voor meer balans. Zo is het mogelijk dat de omgeving indien gewenst kan worden ondersteund door deskundigen die door haar gekozen zijn en/of dat het proces wordt begeleid door een onafhankelijke voorzitter. De verantwoordelijkheid om dat te organiseren ligt bij de overheid. De ondertekenaars vragen de overheid om dit in overleg met alle partijen mogelijk te maken. Tijdens de dialoog met de omgeving gaat het zowel om het inventariseren van (mogelijke) wensen met de intentie om hier in overleg aan tegemoet te komen (zoals o.a. over het vast te stellen voorkeursalternatief), als het benutten van kennis en het bespreekbaar maken van vragen (over bijvoorbeeld zicht, geluid, slagschaduw en ecologische effecten). Ook andere (mogelijk financiële) gevolgen voor (direct) omwonenden worden besproken en geïnventariseerd; uitgangspunt daarbij zijn de wettelijke regelingen en daarin genoemde vormen van compensatie zoals planschade.
Bij de definitieve vergunningsaanvraag rapporteert de initiatiefnemer aan de belanghebbenden en het bevoegd gezag over de vraag hoe de procedure is verlopen en wat met de geïnventariseerde wensen mogelijk was en gedaan is."
"4. Financiële participatie
Voor versterking van acceptatie en participatie stellen initiatiefnemers een bovenwettelijk bedrag beschikbaar. Voor de besteding wordt mede uitgegaan van de uitkomsten van een dialoog met de omgeving, zoals die ook zijn vertaald in een participatieplan. Elke windproject is maatwerk en de financiële bijdrage kan per project verschillen. Als indicatie van de financiële ruimte voor deze bijdrage wordt een richtbedrag van 0,40 tot 0,50 euro/MWh aangehouden.
Initiatiefnemers in de windsector hebben verschillende vormen van financiële participatie ontwikkeld. Een overzicht van de verschillende voorbeelden is opgenomen in de participatiewaaier16. De initiatiefnemer bepaalt samen met de omgeving welke vormen van participatie het meest geschikt zijn voor een specifiek project. Uitgangspunt is om direct omwonenden meer te laten meeprofiteren dan mensen die verder weg wonen. Afspraken over het bovenwettelijk bedrag staan los van de manier waarop het eigendom van het project is geregeld.
In beginsel geldt deze bijdrage voor de gehele looptijd van de exploitatie. In bepaalde gevallen, zoals het aflopen van subsidies, kan deze bijdrage in overleg met de omgeving worden herzien.
4.1 Lokaal Eigendom
In het Klimaatakkoord is de volgende afspraak opgenomen: “Om de projecten voor de bouw en exploitatie van hernieuwbaar op land in de energietransitie te laten slagen, gaan in gebieden met mogelijkheden en ambities voor hernieuwbare opwekking, de omgeving en marktpartijen gelijkwaardig samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie. Dit vertaalt zich in een evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (burgers en bedrijven). Het streven naar de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Er is lokaal ruimte om hier vanwege lokale projectgerelateerde redenen van af te wijken.”
Doel van deze afspraak is het bevorderen van acceptatie. Initiatiefnemer(s) spannen zich in om alle partijen die mogelijk lokaal eigendom willen op gelijkwaardige manier te betrekken. Uitgangspunt is dat iedereen die lokaal mede-eigenaar wil worden, hiertoe ook de mogelijkheid krijgt. Dit gebeurt op basis van gelijkwaardigheid, inclusief risico’s, tijdsinvestering en opbrengsten.
Lokaal eigendom is een vorm van financiële participatie en opgenomen in de participatiewaaier. Tegelijk staat het streven naar 50% lokaal eigendom los van de afspraak om ook andere belanghebbenden in de omgeving via een vorm van financiële participatie te betrekken."
3. Algemeen
Interessant en relevant is te weten dat in vergelijking met de 2014 gedragscode nu ook de NLVOW partij is bij de code en dat tevens het streven naar 50% lokaal eigendom is verwoord. De vrijwillige bovenwettige afdracht van mac. EUR 0,5 per MWh stond ook al in de 2014 gedragscode.